De dood van Hendrik III (1056) en de gevolgen daarvan

Na zijn terugkeer uit Italië deed Hendrik een uiterste poging de vrede in het rijk te herstellen. Gevangenen werden vrijgelaten, tegenstanders ondergingen de “edele wraak”; hun vijandelijkheden werden hen vergeven en er kon met een schone lei worden begonnen.

Op 13 mei 1056 vierde hij het feest van St. Servatius, die hij sinds vele jaren als de beschermer van zijn koningschap beschouwde, in Goslar en liet bij die gelegenheid 40 gevangenen vrij uit de kerkers van het paltscomplex. Het is mogelijk dat hun gevangenneming verband hield met de recente moord op markgraaf Theti, een broer van aartsbisschop Adalbert van Hamburg-Bremen. Theti was bij wijze van bijzondere eer in Goslar begraven. De vrijlating was zo opmerkelijk dat de gebeurtenis door Iocundus werd bewerkt tot een wonderverhaal. Ondanks de hagiografische vorm zijn de vertellingen van deze Franse monnik rijk aan historische bijzonderheden.Om te beginnen verscheen de heilige Servatius in de nacht aan de gevangenen om hen moed in te spreken. Zij hoefden niets te vrezen, want de gerechtsaanklager zou voor hen een goed woordje doen bij de keizer, aldus St. Servatius.“Niemand is in het paleis meer vertrouwelijk, meer familiair dan hij en deze uitverkorene van God; wat hem bevalt, behaagt de keizer, wat hij looft, prijst die ook, wat de een in gedachten heeft is de wil van de ander.”

In Goslar dus, waar tevens een markt gehouden werd, die door leden van de naburige Slavische stammen bezocht werd, zo vernemen wij terloops, vierde Hendrik III met Agnes het feest van St. Servatius. Hendrik IV en zijn verloofde Bertha waren ook van de partij. De twee kleuters bewezen eer aan de heilige door hem “best aardige” geschenkjes aan te bieden. Terwijl de keizer op het plein voor de palts, de tegenwoordige Kaiserbleek zat – op mooie dagen hield hij hof in de open lucht -, verscheen de heilige aan hem in de gedaante van een buitenlandse boodschapper vergezeld van twaalf beeldschone jongens van wie de mooie gestalte met geen mens te vergelijken viel, “die zoals hij [Hendrik III] later zelf zei, bloeiden als de roos en de lelie”.

St. Servatius verscheen voor de keizer, groette hem met woorden van vrede, herinnerde hem aan de jongens die in de kerker opgesloten waren en bepleitte hun vrijlating in naam van Jezus Christus. De keizer hief de ogen ten hemel, aanvaardde de petitie en vroeg naar de afkomst van de jongens, het land van herkomst of welke vorst hen gezonden had.Nooit had hij jongelingen gezien van zo grote elegantie, zo grote beschroomdheid. Bewonderend verlangde hij te weten waar zij zouden neerstrijken.[1]           Een raadselachtige anekdote, die meer vragen oproept dan beantwoordt. Wie waren deze jongelingen? Hun elegantie en terughoudendheid zijn hoofse eigenschappen. Waren het om leerlingen, bestemd voor de kathedraalschool van Goslar waaruit toekomstige hoofse bisschoppen gerekruteerd werden? Waarom toonde de keizer zich zo gefascineerd door hun fysieke schoonheid? Was er sprake van een erotische aantrekkingskracht?

De Saksische gerechtsaanklager die zo’n buitensporige invloed had aan het hof toont overeenkomsten met Benno van Zwaben, de latere bisschop van het Saksische Osnabrück. Deze speelde als vicedominus regis in Goslar een gewichtige rol. Zijn biograaf Norbert zegt over hem, in de tijd dat Hendrik IV nog een kind was: “bijna naar zijn goeddunken werden alle interne aangelegenheden van het hof geleid. Benno oefende in Goslar namelijk een dubbel ambt uit. Ten eerste oefende hij uit kerkelijke macht de onderzoeken van het geestelijk gerecht, ten tweede was hij uit naam van de koning voorzitter van het koninklijk gerecht… en op grond van de hem overgedragen volmachten moest hij ook beheren wat van de keizer was. Bovendien was hij een uitstekende architect, een genie op het gebied van de bouwkunst, mede een reden waarom hij met de bovengenoemde koning (Hendrik IV) een onafscheidelijke vriendschap had”[2].

Na de amnestie in Saksen reisde Hendrik naar het westen van het rijk om ook daar orde op zaken te stellen. Hij bezocht de grensplaats Ivois (Carignan) waar hij met Pinksteren koning Hendrik I van Frankrijk zou ontmoeten. In 1047, toen Hendrik III met vrijwel al zijn ridders in Italië verbleef, waren er in Frankrijk stemmen opgegaan om Lotharingen te veroveren om zo het oude middenrijk van Lotharius weer samen te voegen met het westfrankische rijk. Aan de Franse koning werd een plan voorgelegd om eerst de palts Aken te veroveren, waarna het overige zonder moeite zou kunnen worden bemachtigd. Hendrik I voelde hier wel iets voor, aangezien hij meende dat Lotharingen juridisch de koning van Frankrijk toekwam, en niet de keizer.

Bisschop Wazo van Luik stuurde hem een brief met het dringend verzoek de vrede te bewaren en zich de vroegere goede betrekkingen te herinneren. Het antwoord van Hendrik I was grof afwijzend en hij kondigde aan wanneer hij tot de aanval zou overgaan. In een tweede brief appelleerde Wazo aan zijn koningseer. Hij zou toch op zijn minst zo fatsoenlijk moeten zijn te wachten totdat Hendrik III teruggekeerd was om zich te kunnen verdedigen. Ook wees hij op de ellende voor de burgerbevolking die de aanval zou veroorzaken. Hendrik I zwichtte voor deze argumenten en omdat hij door interne conflicten in moeilijkheden raakte. Hij riep daarom zijn bisschoppen bijeen, liet hen Wazo’s brief voorlezen en berispte de aanwezigen: niet van hen, van zijn eigen kroonvazallen, maar van een buitenlander had hij heilzame raad ontvangen en hij zag af van de aanval.[3] In 1055, toen Hendrik III opnieuw in Italië was, werden de veroveringsplannen opnieuw actueel.

Op de bijeenkomst in Ivois kwam het tot een strijd tussen beide Hendriken. De Franse koning wilde een verdrag dat hij eerder (in 1048) met de keizer had gesloten niet langer erkennen, terwijl de keizer eraan vasthield. Ondanks zijn frequente ziekten moet de fysieke kracht van Hendrik III toen nog aanzienlijk geweest zijn, in elk geval voldoende om de Franse koning te imponeren. Hij daagde hem uit tot een vuistgevecht bij wijze van godsoordeel.

Hendrik I ging hevig scheldend te keer en beweerde hij dat de keizer hem vaak belogen had, telkens weer onthield hij hem een groot deel van het Frankische rijk dat zijn (des keizers) voorvaderen wederrechtelijk in bezit hadden genomen.

“Toen de keizer zich bereid verklaarde om met de blote hand met elkaar slaags te raken om hem te weerleggen, vluchtte hij in de nacht terug naar zijn land.”[4]

“Omdat de koning begreep dat hij in die zaken weldra zou verliezen, vluchtte hij in de nacht heimelijk met de zijnen.”[5]

 

Deze op het eerste gezicht impulsieve daad had een voorbeeld in de geschiedenis. In 978 was Otto II door de Franse koning Lotharius III uitgedaagd tot een tweegevecht. Destijds was het de Duitse keizer geweest die op de vlucht geslagen was.[6]

Bij het feest van de heiligen Petrus en Paulus (29 juni 1056) hield hij een grote hofdag in Trier. Hij nodigde Godfried van Lotharingen uit en schonk hem vergiffenis voor alles wat er was voorgevallen. Ook Beatrix en haar dochter Mathilde werden vrijgelaten en mochten zich weer bij hem voegen. Zelfs de man die hem had willen vermoorden, bisschop Gebehard III van Regensburg liet hij vrij. Hij werd in genade weer aangenomen en keerde terug naar zijn bisdom.[7]

Begin september arriveerde Hendrik in zijn thuishaven Goslar om er Paus Victor II te verwelkomen, die hij al herhaaldelijk had uitgenodigd voor een bezoek.[8] De keizer voelde moedeloos en ziek.

“In deze tijd kwamen veel edelen in vele provincies om. Veel provincies werden getroffen door honger. Armoede en gebrek overheersten. Veel kwaad is toen geschied. Keizer Hendrik, door deze smarten tot in het hart getroffen, begon weg te kwijnen.”[9]

Hendrik trok zich de tegenslagen persoonlijk aan. Hij had gefaald in zijn rol als keizer, God wilde hem straffen, dus moest hij boeten: “de vergunning aan een priester hem te geselen waar hij maar wilde, haalde hij zich bovendien als boete deemoedig op de hals.[10]

Door boete te doen kon Hendrik de misericordia (barmhartigheid) van God afroepen over de wereld[11]. Maar het was niet meer genoeg om barrevoets en in een  haren kleed op de grond neer te vallen zoals in 1044. Hij moest nu werkelijk lijden, als plaatsbekleder van Christus.

Zijn biechtvader, de nieuwe radicale aartsbisschop Anno van Keulen, voelde zijn onzekerheid en heeft hem met ongewone hardheid behandeld. Zonder rekening te houden met zijn wisselvallige gezondheid legde hij hem deze onbarmhartige geselingen op[12], gaf hem geen gelegenheid tot herstel maar liet hem, terwijl hij nog toegetakeld was door eerdere zweepslagen, nogmaals afranselen. Maar Hendrik verweerde zich nauwelijks, hij nam zich niet in acht. Op een feestelijke bijeenkomst in 1056, bedoeld wordt waarschijnlijk het bezoek van Victor II,[13]  had Hendrik aanvankelijk geweigerd  te boeten en aalmoezen te geven omdat hij nog leed onder de gevolgen van een eerdere boetedoening:  Maar de heilige leider, (Anno) die met volledig gezag de nederige bezigheid van de keizer beoordeelde was bij een zo gunstige gelegenheid voor daden van barmhartigheid woedend op de keizer. Want zeer heftig en zonder medelijden voer hij tegen hem uit met de vermaning dat wie zich met vurige ziel voor rechtvaardigheid opwierp, zich vrijwillig en consequent moest wijden en ook verzwakt door zeer harde zweepslagen niet anders dan op dezelfde manier moest besluiten zich te vertonen en zoals voorheen eigenhandig 33 pond zilver aan de armen betalen.  En de keizer weigerde niet, maar nam alles wat de hooggeplaatste rechter zei in overweging en heeft geleden en gehandeld en vertoonde zich naar zijn gewoonte toen pas gekleed.’[14] De weigering van de keizer om aalmoezen te geven moet nogal wat opschudding hebben veroorzaakt. Ook Otloh van St. Emmeram vertelt hierover. Volgens hem was de dood van Hendrik III het rechtstreekse gevolg van zijn veronachtzaming van de armen.

Op 8 september arriveerde paus Victor II voor een gezamenlijke viering van Maria-Geboorte te Goslar. Het was een warme dag en de keizer had hem een schitterende ontvangst in de open lucht willen bereiden. Vele vorsten uit het rijk waren daartoe bijeengekomen, maar juist toen men zich in beweging zette om de paus en kardinaal Humbert van Silva Candida te begroeten, brak er een hevig onweer los, waardoor de feestelijkheden in het water vielen en men in het klooster van Simon en Judas Thaddeüs moest vluchten, tot leedwezen van de keizer.[15]

Toen het feest voorbij was nam Hendrik de paus en de edelen mee naar zijn jachthut in het nabijgelegen Bodfeld, om samen met hen op herfstjacht te gaan, het grootste societyfeest van de adel. Bodfeld ontleende zijn naam aan het riviertje de Bode, waar volgens een legende ooit een ridder genaamd Bodo van een rots gevallen en verdronken was. Bodfeld was bovendien de adminstratief belangrijkste plaats in het Harzgebied. Evenals andere paltsachtige plaatsen zoals Hasselfelde en Siptenfelde beheerde het de gespecialiseerde werkplaatsen die zich in de buurt van de vele ertsopslagplaatsen bevonden[16]. Er ging veel geld om in het gehucht aan de Bode, maar Hendrik III weigerde deze rijkdommen met de behoeftigen te delen.

in het Liber Visionem van Otloh van St. Emmeram. Tijdens zijn laatste bezoek aan Hendrik III in september 1056 zou Paus Victor II het volgende hebben gezien in een dorp niet ver van Bodfeld, “Waar hij de keizer in eenzaamheid zag zitten en niet omgeven door een menigte adel. Waar, toen heel veel winst met de wereldlijke heren zou worden afgerekend, plotseling een arme aankwam, roepend tot de keizer en verzoekend waardig gekeurd te worden wegens de noodzaak zijn zaken te horen en te besturen. Maar hij antwoordde ruw: “Wacht, stommeling, tot mij eindelijk tijd overgelaten wordt om naar je te luisteren!” Maar de arme zei: “Hoe, o keizer, kan ik zolang wachten, ik die me al zoveel dagen hier ophoud, ik heb alles wat ik had voor mijn levensonderhoud uitgegeven”. Hem werd weer geantwoord: “Ga weg, onbeschaamde, in de haat van God, en wacht onafgebroken door tot ik naar je kan luisteren. Want mijn hele zorg is slechts lang een andere weg te luisteren en te regeren, zodat je me tevergeefs aanroept.” Dit gehoord hebbend, ging de arme treurig weg. En spoedig kwam een andere arme, die op dezelfde wijze als de eerste riep, maar eveneens tevergeefs. Na een poosje kwam ook een derde arme hetzelfde vertellend, vragend, als  de vorigen. Maar toen ook hij hem tevergeefs aanriep, zei een stem uit de hemel: “Ruim die bestuurder weg en leer hem mores, hoe de armen het waardig zijn rechtspraak te verwachten. Wat hij geeft zal hij ontvangen, wat hij uitstelt zal hij leren”.

Hier, in de bossen van de Harz, bereikte hem een onheilstijding. De Liutizen, een groep niet-christelijke Slavische stammen die ter hoogte van Saksen aan de oostelijke oever van de Elbe leefde en die vanwege hun invallen en plunderingen bijna net zo gevreesd werden als eens de Noormannen, waren al enige tijd onrustig. In augustus 1045 had Hendrik al eens een tamelijk succesvolle oorlog tegen hen gevoerd en daarna waren de vier stammen door interne conflicten verdeeld geraakt. Aanvankelijk wist de Obodriten-leider Gottschalk in die situatie een machtspositie te verwerven en gesteund door de koning van Denemarken en de hertog van Saksen begon hij het christendom te propageren. Maar terwijl de keizer bijna het hele jaar 1055 in Italië was, keerden de Liutizen terug tot hun oude geloof en begonnen ze invallen te doen in Saksen en de oostelijke marken van het rijk. Dit was de reden waarom een groot aantal Saksische vorsten onder leiding van markgraaf Willem een expeditie op touw zette om hen neer te slaan.

Op 10 september was het leger bij de monding van de Havel in een hinderlaag terechtgekomen. Daarbij lukte het de Liutizen om de Saksen tussen Havel en Elbe zo in het nauw te drijven, dat er geen ontsnapping mogelijk was. Bijna het hele keizerlijke leger werd afgeslacht. Ook de edelen vielen: markgraaf Willem, wiens lijk niet meer teruggevonden werd, graaf Bernhard van Domersleben, graaf Dietrich van Katlenburg en andere getrouwen van Hendrik III. Velen die probeerden te ontkomen, verdronken in de Elbe.[17] Hendrik III was zeer geschokt door dit slechte nieuws, maar probeerde niets te laten merken tegenover zijn gasten. “Voortdurend borg de koning de vrees die hij met bleek gezicht in zich opnam, diep weg, waarover zou worden gepraat, hij was druk bezocht geweest.”,[18]      De feestelijke jachtpartij met Victor II ging ondanks de vernietigende nederlaag gewoon door, maar Hendrik III was niet geconcentreerd. Het weer was omgeslagen en het had geregend. Terwijl hij een groot everzwijn achtervolgde kon hij niet voorkomen dat zijn paard uitgleed en hij zelf ten val kwam.[19] Gewond, ziek en diep ellendig werd hij naar de palts in Bodfeld gebracht. “op de herfstjacht, druk in beslag genomen door zijn dierbaarste hartstocht in een woud genaamd Harz, geraakte hij in de uiterste ongesteldheid en werd tot wanhoop van de artsen steeds ernstiger ziek.”[20] Over de doodsoorzaak kan slechts gespeculeerd worden. Mogelijk stierf hij na zijn valpartij aan een wondinfectie met stafylokokkenbacteriën, wat tot zeer hoge koorts door bloedvergiftiging (sepsis) of beenmergontsteking (osteomyelitis) kon leiden en daarmee gewoonlijk binnen zeven dagen de dood tot gevolg had.[21]

Aan zijn sterfbed zaten paus Victor II, patriarch Gotebold van Aquileia en de onvermijdelijke bisschop Gebehard III van Regensburg[22], de man die getracht had hem te vermoorden, maar die hij vergiffenis geschonken had. Hendrik III geloofde stellig in een nieuw leven in de Eeuwigheid; “zoals wij smachten met het hoogste verlangen naar dat leven, in eeuwigheid gezegend weer tot leven gewekt; en wij vertrouwen er zeer op dat het zal geschieden dat wij de aarde inruilen voor de hemel en het vergankelijke prijsgeven voor het eeuwige.’[23]

Hij verzocht Paus Victor II om zijn zoon Hendrik IV nogmaals te laten huldigen door de vorsten. De paus werd aangewezen als voogd[24]. Aan keizerin Agnes droeg hij op de landgoederen die hij wederrechtelijk verworven had[25] terug te geven, wat zij ook inderdaad gedaan heeft. Verder vroeg hij aan allen die hij meende onrecht te hebben aangedaan vergiffenis, vergaf zelf ook al zijn vijanden, deed een openlijke biecht, werd van de sacramenten der stervenden voorzien[26] en gaf de geest. Als middeleeuwer verstond hij de kunst waardig te sterven. Het was zaterdag 5 oktober

Het lichaam kreeg de traditionele behandeling en werd gereedgemaakt voor het wekenlange transport naar Speyer aan de Rijn. Het hart en de ingewanden werden door een arts verwijderd om daarna te worden begraven in de domkerk te Goslar,“Omdat zijn hart altijd in Goslar geweest was.”[27] Het hart wordt er nog steeds bewaard in de Ulrichskapel, in een zilveren capsule. De rest van het stoffelijk overschot werd in een conserveermiddel gedrenkt, opgevuld met wol en fraai gekleed in byzantijnse zijde. Een dunne witte sluier bedekte het gelaat. Een kroon van verguld koper werd op het hoofd geplaatst, een rijksappel in de gevouwen handen.

Op 28 oktober 1056 werd Hendrik III bijgezet in een eenvoudige sarcofaag van gele zandsteen in de crypte van de dom te Speyer. Het was zijn 40-ste verjaardag. Het was zijn wens geweest om:“op de dag waarop hij uit de schoot van zijn aardse moeder was gekomen, weer te worden toevertrouwd aan de schoot der aarde, de moeder van alle stervelingen”.[28]    “Zijn lichaam werd met reusachtig eerbetoon, zowel van de paus als van alle edelen van het rijk begraven in Speyer naast zijn vader. Hij is door grote waardigheid zeer behoorlijk geweest in alle dingen. Van lichaam was hij welgevormd, van gestalte slank en lang. Zowel met de wapens als van geest was hij op het juiste moment zeer scherp; in geduld en nederigheid voldoende gematigd; in letteren overvloedig geleerd; vóór alle personen die hij waardige weldadigheid placht te betonen, toonde hij altijd grote eerbied aan de priesters van Christus.”[29]

Hendrik III stierf op het hoogtepunt van zijn keizerlijke macht en werd op een feestelijk moment, tijdens het pausbezoek en bij zijn meest geliefde bezigheid de herfstjacht plotseling uit het leven weggerukt, een zwangere weduwe met vier jonge kinderen nalatend. Zijn ambitieuze politieke plannen, zoals de hervorming van de kerk onder keizerlijk gezag, een versterking van de rechterlijke macht, het uitroeien van de bloed- en eerwraak, de uitbreiding van het onderwijs aan leken en in de volkstaal, bleven onvoltooid. Deze onverwachte dood – ofschoon hij naar middeleeuwse maatstaven al niet meer de jongste was – heeft iets tragisch en bracht dan ook bij zijn tijdgenoten een schok te weeg. Het volk rouwde om hem, en dat is meer dan van zijn vader Koenraad II gezegd kan worden, over wie de annalist van Hildesheim schreef:

“O, hoe hard en geheel ongevoelig is het hart van de menselijke soort! Omdat toen de man die het hoofd van bijna de hele wereld en deugdzaam was, overleed, bij zijn dood en gevaarlijke ziekte niemand begon te zuchten.”[30]

Met betrekking tot Hendrik III werd gezegd dat een voorname Romein, een bekende van kardinaal Humbert van Silva Candida, die achter de paus aan reisde en middagpauze hield in een dorp niet ver van Bodfeld, “iedereen op weeklagende toon praatjes hoorde houden”. Maar omdat hij geen “teutoons” kon verstaan, vroeg hij aan een graaf die deze taal wel beheerste wat er aan de hand was. Het antwoord luidde: “Er is bericht dat de keizer, die je wilde bezoeken, overleden is. Daarom treuren allen, daarover praat iedereen.”[31]

Keizerin Agnes en Hendrik IV lieten in 1057 een ‘eeuwige lamp’ aanbrengen boven het graf van Hendrik III.[32]

 

 

[1] Iocundi Translatio S. Servatii.

[2] Memmert, T., „die Geschichte der Pfalz Goslar…“ 43.

[3] Anselm, c. 61.

[4] Lambert. Hersf. 1056.

[5] Annal. Altah. 1056.

[6] S. Fischer-Fabian, 117.

[7] Giesebrecht , 528.

[8] Steindorff II, 350.

[9] Chron. Wirzeb. 1056.

[10] Vita Annonis, c. 6.

[11] Schnith, , 46.

[12]  Ook Otto III had zich laten geselen, en ook met hem liep het zoals bekend niet goed af.

[13]  Dit  was, naast een hofdag in Trier op 29 juni, de enige buitengewone feestdag in dat jaar. Anno was op 3 maart 1056 tot aartsbisschop gewijd.

[14] Vita Annonis c. 6. Hendrik IV heeft zijn voogd Anno van Keulen intens gehaat. Onmiddellijk na zijn meerderjarigheidsverklaring wilde hij Anno met zijn zwaard doden. Beschouwde hij dit – naast andere grieven –  als zijn wraakplicht en zag hij Anno als mede verantwoordelijk voor de dood van zijn vader?

[15] Anonymus Haserens. C. 39.

[16] Bherens, H.A., “Auf den Wegen deutscher Kaiser und Könige des Mittelalters im Harz“, 3.

[17] Steindorff II, 352.

[18] Vita Anonis, c. 7.

[19] “Ivit venatum, sequitum dum fortiter aprum, est elapsus equo » Epitaphium.

[20] Anon. Haser. C. 40.

[21] Volgens Lambert van Hersfeld duurde zijn ziekte tenminste zeven dagen, wat wel zal kloppen: de laatste oorkonde van de keizer dateert van 28 september 1056 en hij stierf op 5 oktober. “3. Non. Octobris obiit…indictione 10…” Bertholdi annales, 1056.

[22] Lambert. Hersf. 1056.

[23] D.HIII 305,  3 juni 1053 aan de vooravond van Koenraads sterfdag.

[24] Hij overleed echter al in 1057.

[25] Annal.. Wirzeb. 1056.

[26] Steindorff II, 356.

[27] `Steindorff II, 356, n.6.

[28] Anon. Haser.

[29] Ekkehardi Chronicon.

[30] Annales Hildesh. 1039.

[31] MGH. SS XI, 384.

[32] D.H.IV 8.

 

Over Ria van Loenen

Historica en tekstschrijfster, werkt aan de eerste biografie van de middeleeuwse koning en keizer Hendrik III (1039-1056), heeft een aantal essays over keizer Hendrik IV (1050-1106) geschreven en werkt aan een reconstructie van het leven van zanger en componist Marc'Antonio Pasqualini (1614-1691).
Dit bericht werd geplaatst in Afkomst en jeugd. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie