Een lang verwachte troonopvolger

naamloos5

Portret van de jonge (nog baardeloze) Hendrik IV in een Italiaanse “Reuzenbijbel”. Hij wordt hier weergegeven als koning Salomo.

Hendrik IV was het vierde kind van keizer Hendrik III en keizerin Agnes. Hendrik III was al voor de tweede keer getrouwd en had tot nu toe alleen maar dochters gekregen. Zolang hij geen mannelijke opvolger had, was de stabiliteit in het rijk in gevaar. De keizer was niet zo jong meer en troonpredenten roken hun kans.

Net als zijn grootmoeder, keizerin Gisela, werd Hendrik IV geboren op de sterfdag van Martinus van Tours, 11 november. De heilige St. Maarten was de beschermheilige  van de Franken. Uit verering voor zijn patroon zou Hendrik IV later veel aandacht besteden aan de zorg voor armen en zieken.

De doop stond voor Kerstmis 1050 te Goslar op de agenda. Aan niemand minder dan abt Hugo van Cluny werd in een brief de vraag gesteld of hij als peetvader wilde fungeren. Hij werd door het verzoek in verlegenheid gebracht en schreef terug dat hij de verre reis in de winter niet kon maken. Er ontstond een pijnlijke situatie omdat de doop moest worden uitgesteld en de uitgenodigde edelen een eed van trouw moesten afleggen op een ongedoopt kind. Het antwoord van Hendrik III aan Hugo van Cluny is bewaard gebleven. Het is de enige brief van Hendrik die overgeleverd is en wordt daarom geheel geciteerd. De tekst lijkt typerend voor de mentaliteit van Hendrik III: autoritair, maar zonder rancune.

‘H(endrik) verheven keizer van de Romeinen bij de gratie Gods aan H(ugo) eerbiedwaardige abt van de Cluniacenzers dank en heil.

          Inderdaad zijn wij verheugd over de geziene heiligheid van je geschriften die wij met zo groot genot hebben ontvangen. Met welke gloeiende ijver je vasthoudt aan goddelijke contemplatie hebben we gemerkt. Omdat je in deze hebt gezegd al te zeer uitgelaten te zijn over onze teruggekeerde gezondheid, om je instemming peetvader te zijn van onze zoon uit de Hemel, antwoorden wij met dank, dank vanuit het diepst van ons hart bewijzen wij.                                                                                                                           

          Altijd weer bevelen wij met minder moeite dan wij nederig vragen, dat jouw gebed niet zal ophouden bij onze barmhartige Heer, voor het staatsbelang, voor het welzijn van ons en de onzen, dat door de voor ons verzamelde goddelijke genade kerkelijke welvaart en voor alle volken rust en vrede kan bestaan.

Want wie, die verstandig is, zou het gebed van jou en de jouwen niet wensen? En wie zou niet trachten vast te houden aan een onlosmakelijke band met de zorg van hen wier gebed zoveel reiner is doordat ze teruggetrokken zijn van wereldlijke daden, zoveel waardiger naarmate zij het goddelijke aangezicht nader staan?

Omdat je ontkend hebt, wegens de lengte van de reis, te kunnen komen zoals wij bevalen, hoewel we je komst dankbaar zouden aannemen, we schenken je vergiffenis, opdat je met Pasen bij ons in Keulen moge komen, om de jongen waarover je zo blij bent uit het heilige doopvont te tillen en als peetvader je zegen te geven en opdat wij tezamen op het Paasfeest van het zuurdeeg van de zonde gereinigd plechtig de glorie van de hemelspijs     mogen genieten.[1]       

Over de vroege jeugd van Hendrik IV is iets meer overgeleverd dan over die van zijn zusters, van wie we niets persoonlijks weten. Met Pasen 1051 werd hij dan werkelijk in Keulen door aartsbisschop Hermann II in aanwezigheid van alle grote heren gedoopt. In november 1053, nadat Hendrik III de Beierse opstand had neergeslagen, tijdens een rijksdag in Tribur (Franken) moesten de vorsten nogmaals een eed van trouw afleggen op de troonopvolger. Zij deden daarbij echter iets ongehoords door een voorbehoud te maken: “als hij een rechtvaardige koning zal zijn”.  Op de dag van de door Otto III vereerde Sint Alexius, 17 juli 1054, werd de vier jaar oude Hendrik IV door aartsbisschop Hermann II van Keulen, in Aken tot koning gekroond.

Volgens een legende die door de historici eendrachtig wordt bestreden, want hoe zou zoiets nu waar kunnen zijn, had de jonge koning reeds als kind een aanvaring met zijn latere tegenstander Gregorius VII. De kleine, sinister uitziende monnik Hildebrand, met zijn scherpe ogen en vale teint, die tot 1054 als kapelaan aan het hof van Hendrik III verbleef voordat hij paus Leo IX volgde naar Italië, zou door de troonopvolger met broodpap zijn bekogeld. De kleine Hendrik IV, “een mooi, sierlijk knaapje, versmaadde hem omdat hij zo bruin was en wierp hem geweekt brood in het gezicht. Daarbij stootte hij alle scheldwoorden uit die een kind kan zeggen.”[2]

In 1055 moesten Hendrik III en Agnes het tijdens hun reis door Italië acht maanden zonder hun zoontje stellen. Deze was echter nooit uit de gedachten van zijn ouders. Bijna elke oorkonde uit deze periode is opgedragen aan het welzijn van hun “zeer geliefde kind Hendrik IV”. Hendrik IV had pech met zijn voogden, maar hij moet door zijn vader tijdens de eerste jaren van zijn leven liefdevol zijn behandeld. Zijn eigen gedrag bij de terugkeer van de afvallige Hendrik V, die hij liefkoosde als een jong kind, weerspiegelt iets van deze ervaring.

“Toen was de zoon geheel toegenegen aan de vader en de vader had de hele nacht bovenmatig plezier aan de zoon. Hij sprak met hem, speelde met hem, omarmde en kuste hem, begerig naar vervanging van de zo lang ontbeerde vreugde.”[3]

Hendrik III zocht zo snel mogelijk een huwelijkspartner voor zijn zoon, met als politieke bedoeling de banden met het Italiaanse rijksdeel na de afvalligheid van Beatrix van Tuscië nauwer aan te halen. Met kerstmis 1055 in Zürich werd de vijfjarige verloofd met Bertha van Turijn, het ongeveer even oude dochtertje van markgraaf Otto van Savoye en Adelheid van Turijn. Adelheid was in een eerder huwelijk getrouwd geweest met hertog Hermann IV van Zwaben, een van de halfbroers van Hendrik III en was daarmee diens voormalige schoonzuster en goede bekende. Bertha en Hendrik IV verrichtten een officiële daad in mei 1056 te Goslar tijdens de viering van Sint Servaas door deze heilige geschenken aan te bieden.

Op 5 oktober 1056 zat de kleine koning aan het sterfbed van zijn vader. Voor de zoveelste keer legden alle aanwezige edelen een eed van trouw op hem af, gehoor gevend aan de laatste wens van Hendrik III. Kort na de begrafenis van zijn vader werd hij in aanwezigheid van zijn voogd paus Victor II in Aken nogmaals en nu definitief tot koning gekroond.[4]

“Barrevoets, met onbedekt hoofd, gekleed in een lange rode tunica, werd hij op de troon gezet. Zijn blonde krullen, een blond met een koperkleurige schakering[5], gelijk aan de kleur van zijn grote ogen, beroerden zijn tere hals, als de hals van een dame.” [6]

De tweede zoon van Hendrik III en Agnes, die de naam Koenraad kreeg, werd geboren eind september of begin oktober 1052 in de Beierse hoofdstad Regensburg. Hendrik maakte hem in 1054 tot hertog van Beieren. Het kind werd ziek terwijl zijn ouders noodgedwongen in Italië verbleven en stierf op 10 april 1055, tweeënhalf jaar oud.

Dan was er nog een dochter die Adelheid werd genoemd, naar de moeder van Koernaad II. Zij was waarschijnlijk de jongste, bleef ongehuwd en was bestemd voor de geestelijkheid. Niemand heeft de moeite genomen haar geboorte te noteren. De troonopvolging was geregeld en de kwestie was niet meer in het rijksbelang. Adelheid, die ongeveer tot 1092 heeft geleefd, volgde in 1061 haar gestorven halfzuster Beatrix op als abdis van Quedlinburg en Gandersheim. Boze tongen fluisterden dat zij haar broer Hendrik IV heeft geholpen door een van diens tegenstanders, markgraaf Ekbert van Meißen, te laten vermoorden.[7]

In de zomer van 1056 werd Agnes voor de laatste keer zwanger en men hoopte op nog een zoon, die hertog van Beieren zou moeten worden. Op een hofdag te Regensburg in januari 1057 verklaarde Agnes dat zij zwanger was van haar gestorven man. Zij werd benoemd tot hertogin van Beieren, met de bepaling dat als zij een zoon zou baren, deze het hertogdom zou krijgen. De naam van dit kind is niet overgeleverd en het moet vroeg gestorven zijn. In 1061 droeg Agnes het hertogdom Beieren over aan Otto van Nordheim.

Hendrik III heeft minstens twee van zijn kinderen overleefd. Dit was uiteraard niets ongewoons in zijn tijd. Uit een groot gezin werden gewoonlijk slechts enkele kinderen volwassen. Het betekent niet dat de pijn van het verlies daarom minder was. De bronnen zeggen niets over de gevoelens van Hendrik en Agnes bij de dood van hun kinderen. Wel valt eruit op te maken dat Hendrik in beide gevallen lange tijd het werk neerlegde. Na het overlijden van zijn dochter Gisela op 6 mei 1053 was hij ontroostbaar en verbleef hij wekenlang ziek en teruggetrokken in Goslar. In een ongewoon persoonlijke en sombere oorkonde van 3 juni, aan de vooravond van de vijftiende sterfdag van zijn vader, verklaarde hij het rondtrekken beu te zijn, ziek te zijn en te verlangen naar vertroosting.

“Wij weten dat het zwervende leven wegens deze levenswandel kort is, alsof het slechts voor een moment bestaat, en dat wij elke dag tekort schieten bij het verwijderd houden van vals vleiend eerbetoon en lege glorie, zoals wij smachten met het hoogste verlangen naar dat leven, in de eeuwigheid weer tot leven gewekt; en wij vertrouwen er zeer op dat het zal geschieden, dat wij de aarde inruilen voor de hemel en het vergankelijke prijsgeven voor de eeuwigheid. Daarom zal ieder onze bevlogen ijver en trouw aan Christus leren kennen zoals wij ter vergoeding van een remedie om ons te verlossen van onze broosheid aan beide kanten van het leven, met milde vrijgevigheid hebben gezorgd voor een asiel ter verering van de gezegende apostelen Simon en Judas, vervolgens voor de verering van de martelaars Rusticus en Venantius en van de belijders Valerius, Servatius en Eucharius. Een verdienstelijk gebouw voor de Heilige Moeder, door wier hemels patrocinium wij in de tegenwoordige toestand en in de eeuwigheid mogen worden gered, afstand doend en prijsgevend, voor mijn ernstige ziekte en tot vertroosting:  (een zeker landgoed in Harlingerode met bijbehorende rechten).”[8]

De jongste zoon Koenraad overleed op 10 april 1055. Hendrik was toen bezig aan zijn tweede tocht naar Italië. Het was niet gebruikelijk om de koningskinderen mee te nemen tijdens zo’n lange en gevaarlijke reis. Zij bleven achter bij hun verzorgers in Duitsland, in dit geval waarschijnlijk in de veilig geachte burcht Harzburg. De kleine Koenraad werd hier begraven.[9]

Op 5 mei hield Hendrik nog een belangrijke rechtszitting in Roncalia.[10] Op deze of de volgende dag kan hem het bericht van de dood van zijn zoon bereikt hebben. Sneller kon een bode niet van de Harz naar Roncalia reizen. Op 6 mei was Hendrik niet meer bij deze rechtszitting aanwezig. Zijn koningsbode en kanselier Günther fungeerde namens hem als voorzitter.[11] Op 13 mei werd Hendrik bij een andere rechtszitting in Lucca als voorzitter vervangen door zijn koningsbode bisschop Eberhard van Naumburg.[12] Hijzelf verbleef in de burcht Borgo San Donino bij Florence.  Van hieruit liet hij  na interventie van Agnes op 15 mei een oorkonde opstellen voor St. Simon en Judas te Goslar. Het betrof de schenking van een landgoed in Ochsersleben, in Noord-Thüringen.[13] Het is de enige Duitsland betreffende oorkonde die tijdens deze reis gemaakt werd en het feit dat de gift voor St. Simon en Judas was, betekent dat het om het iets persoonlijks ging. De schenking was bedoeld “voor ons zielenheil en lijfsbehoud”. Het lijfsbehoud is ongebruikelijk. Meestal werd een dergelijke schenking omwille van het zielenheil gedaan. Het betekent waarschijnlijk dat Hendrik weer ziek geworden was. In de Pinksterweek (4-10 juni) verscheen Hendrik weer in het openbaar voor een belangrijke Synode in Florence, waarmee de periode van rouw blijkbaar  beëindigd was.

 

[1] Giesebrecht, 708.

[2] Landgraf, W., 38.

[3] Vita Heinrici

[4] Volgens Bertholdi Annales was hij bij zijn troonopvolging zeven jaar oud.

[5] Landgraf noemt zijn haarkleur “donkerblond”. Landgraf, W., 72.

[6] Ferri, E., 70, zonder bronvermelding.

[7] W. Landgraf, 279.

[8] D.H. III 305.

[9] Later is het stoffelijk overschot door Hendrik IV overgebracht naar Speyer, nadat de graven van Koenraad en van een zoontje van Hendrik IV geschonden waren door opstandige Saksen, die de kinderskeletjes vertrapten.

[10] Steindorff II, 300.

[11] Ibidem, 301.

[12] Ibidem.

[13] Ibidem, 303. D.HIII. 340.